10/09/2007
Perspectieven en beperkingen van aquacultuur aan onze kust
De Vlaamse mossel, de Zeeuwse tong, microalgen voor de aanmaak van biobrandstof. Het zijn maar enkele voorbeelden van nieuwe veelbelovende initiatieven en perspectieven voor aquacultuur in onze contreien. En hoewel de aquacultuur wereldwijd momenteel de wind in de zeilen heeft, blijft het nodig dit succesverhaal – ook landelijk – in perspectief te plaatsen. Is productie in gematigde streken sowieso steeds verantwoord en op termijn economisch leefbaar in een gemondialiseerde wereld? Kan een Vlaamse mossel of tong wel concurreren met kwaliteitsproducten elders geproduceerd? En hoe kijkt de consument hier tegenaan? Deze en andere vragen worden ingeleid en besproken tijdens het kritisch rondetafelgesprek ‘Perspectieven en beperkingen van aquacultuur aan onze kust’. Dit evenement vindt plaats te Oostende op 13 september en wordt georganiseerd door het Laboratorium voor Aquacultuur & Artemia Reference Center van de Universiteit Gent, het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en het Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek (ILVO). Het gaat de aquacultuur voor de wind. Sinds de opkomst van grootschalige commerciële projecten nauwelijks dertig jaar geleden, is de totale wereldproductie gestegen van 3,5 miljoen ton in 1970 naar bijna 60 miljoen ton in 2004 (70 miljard USD). Met een jaarlijks groeicijfer van 9% is het de snelst groeiende voedselproductiesector en scoort aquacultuur een stuk beter dan bijvoorbeeld de vleesproductie (+2,8% per jaar). En terwijl de vraag naar vis stijgt en 75% van alle wilde visstocks worstelen met problemen, is het aandeel van aquacultuur in het totale aanbod van aquatische producten toegenomen van 5,3% in 1970 tot bijna 40% in 2004. Momenteel worden meer dan 330 waterdieren en –planten gekweekt (naar productie: 47% vis, 23% schelpdieren, 6% garnaal, 23% planten). Op deze wereldmarkt speelt West-Europa alsnog een bescheiden rol met slechts 3,5% (of 2,1 miljoen ton; 5,4 miljard USD) van de globale productie. Binnen de viskweek heeft de zalmproductie (voornamelijk in Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk) furore gemaakt, met sterk dalende prijzen voor de consument en een verzekerde aanvoer als gevolg. De kweek van tarbot en tong heeft een start genomen, en ook andere soorten als kabeljauw en heilbot lijken interessante perspectieven te bieden. Daarnaast hebben gekweekte mosselen en oesters ontegensprekelijk een positie veroverd op de West-Europese aquacultuurmarkt. Maar is het wel al goud wat blinkt? Worden er momenteel geen luchtkastelen gebouwd rond mogelijkheden van aquacultuur in onze contreien? Domesticatie is bij heel wat waterdieren bijzonder moeilijk of nog niet mogelijk. Vooral de maximalisering van overleving van de jongste levensstadia is een heikel punt. En zelfs als de kweek technisch haalbaar is blijven nog heel wat vragen en hindernissen overeind. De jonge industrie wordt nauwlettend in de gaten gehouden vanwege de milieu-impact (gebruik antibiotica, ‘vis voeren met vis’, pollutie, doorgeven ziektes aan wilde stocks, ruimtebeslag,…). Een verdere uitbreiding hangt ook af van de mogelijkheid om de efficiëntie verder op te drijven en de producten een plaats te geven binnen een grotere gemondialiseerde markt van vraag en aanbod. In hoeverre aan deze criteria ook in onze contreien kan worden voldaan, aan een economisch verantwoorde prijs, is nog maar de vraag. Op deze en andere vragen wordt ingegaan tijdens het rondetafeldebat.